Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8373

Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704405/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 maart 2007 heeft verweerder zijn beslissing om op 20 maart 2007 bestuursdwang toe te passen ter zake van het in strijd met de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 door appellante ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de 2e Daalsedijk, te Utrecht op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang à € 50,00 voor rekening van appellante komen.


Uitspraak

200704405/1 Datum uitspraak: 21 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 22 maart 2007 heeft verweerder zijn beslissing om op 20 maart 2007 bestuursdwang toe te passen ter zake van het in strijd met de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 door appellante ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de 2e Daalsedijk, te Utrecht op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang à € 50,00 voor rekening van appellante komen. Bij besluit van 14 mei 2007, verzonden op 16 mei 2007, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 augustus 2007. Bij brief van 10 augustus 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2007, waar appellante, in persoon en bijgestaan door S. Roekalea, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Rooijakkers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens artikel 9, tweede lid, voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen een inzamelmiddel is aangewezen of van gemeentewege is verstrekt, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via het daartoe aangewezen of verstrekte inzamelmiddel.    Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.    Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.    Ingevolge uitvoeringsbesluit XII van het Verzameluitvoeringsbesluit krachtens Afvalstoffenverordening gemeente Utrecht 2004 wordt het GFT-afval en restafval op maandag in de Daalse Buurt opgehaald. 2.2.    De bestuursdwang die verweerder op dinsdag 20 maart 2007 om spoedeisende redenen heeft toegepast, bestond uit het verwijderen van niet op de voorgeschreven wijze aangeboden huishoudelijke afvalstoffen. Verweerder heeft appellante als overtreder van artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 aangemerkt omdat zich in de op 20 maart 2007 aangetroffen vuilniszak een tot appellante herleidbaar poststuk bevond. 2.3.    Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.    Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. 2.3.1.    Appellante ontkent dat zij de regels voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen heeft overtreden. Zij heeft onder meer betoogd, dat zij ondanks haar pogingen daartoe niet in de in de gelegenheid is gesteld haar standpunt mondeling toe te lichten. 2.3.2.    Verweerder heeft van het horen afgezien omdat appellante naar zijn mening als overtreder moet worden aangemerkt nu zij in haar bezwaarschrift heeft toegegeven van haar adres afkomstige correspondentie in de prullenbak te hebben gegooid. Het bezwaar was volgens verweerder hoe dan ook ongegrond. 2.3.3.    De Afdeling overweegt dat uit het bestreden besluit van 14 mei 2007 blijkt dat verweerder in zijn besluit van 22 maart 2007 ten onrechte heeft geconstateerd dat appellante haar huishoudelijke afvalstoffen op een verkeerde wijze heeft aangeboden door niet de van gemeentewege verstrekte oranje vuilniszakken te hebben gebruikt. Nu verweerder in het besluit van 14 mei 2007 is teruggekomen van de in zijn besluit van 22 maart 2007 gebezigde feitelijke grondslag, bestond kennelijk onduidelijkheid over de geconstateerde feiten. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat appellante, zoals onweersproken is gesteld, tevergeefs heeft geprobeerd haar standpunt toe te lichten, lag het in de rede dat verweerder niet van het horen van appellante zou afzien. Het besluit is in strijd met artikel 7:2, eerste lid, in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.4.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 14 mei2007, kenmerk b07.1187; III.    veroordeelt de gemeente Utrecht in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 20,53 zegge: twintig euro en drieënvijftig cent); het bedrag dient door de gemeente Utrecht te worden betaald aan appellante IV.    gelast dat de gemeente Utrecht aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens     w.g. Melse Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007 191-209